Wilde reseda

Algemene eigenschappen

  • Plantvorm: tweejarige of vaste plant, tot 20–60 cm hoog. Sterk vertakt, laag bij de grond breed uitgroeiend
  • Bladeren: verspreid aan rechtopgaande holle stengels, diep ingesneden veervormig met lancetvormige deelblaadjes
  • Stengelbeschrijving: rechtopstaand, vaak hol en kantig, vertakt

Bloei

  • Periode: mei tot en met september 
  • Bloeiwijze: dichte, aar- of trosvormige bloeiwijze, korter dan bij Reseda luteola, met tientallen kleine bloemen aan korte stelen
  • Bloemen: met meestal 6 (soms 7) kelk- en kroonbladen, tweezijdig symmetrisch, tot wel 25 meeldraden per bloem, geel‑groene kleur

Voorwaarden en groeiplaats

  • Standplaats: droge, kalkrijke, voedselarme tot matig voedselrijke zand- of zavelgrond, open aangetaste locaties zoals bermen, braakliggende grond, spoorwegtaluds en duinen 
  • Licht: volle zon tot halfschaduw 
  • Oorsprong: oorspronkelijk rondom Middellandse Zee; archeofyt in Nederland en België, nu verwilderd algemeen of plaatselijk zeldzaam

Ecologische waarde

  • Voedselbron: rijk aan nectar en stuifmeel; stuifmeelkleur lichtgeel‑wit, nectarklasse hoog
  • Insectenplant: lokt bijen, hommels, behangersbijen, honingbijen en zweefvliegen
  • Bijzondere bijensoort: de gespecialiseerde resedamaskerbij, verzamelt vrijwel uitsluitend op Reseda‑soorten pollen; de bij dankt zijn naam aan deze plant

Welke bijen vliegen op deze plant?

  • Resedamaskerbij, gespecialiseerd (oligolectisch) op pollen van Reseda lutea en R. luteola; vrouwtjes verzamelen uitsluitend hiervan
  • Grote zijdebij, geen specialist, het stuifmeel en nectar zijn bruikbaar
  • Kleine wolbij
  • Tuinmaskerbij
  • Behangersbijen
  • Hommels
  • Honingbijen

Bijbehorende bijen

Bijbehorende wijken