

Algemene eigenschappen
- Familie: Lipbloemenfamilie
- Levensvorm: Overblijvende kruidachtige plant
- Hoogte: Meestal 30–100 cm, soms tot 120 cm
- Kenmerkende geur: Onaangename, muffe geur bij kneuzen van blad of stengel, vandaar de naam
- Stengel:
- Vierkant in doorsnede, typisch voor lipbloemenfamilie
- Behaard en soms roodachtig aangelopen
- Opgaand, vaak vertakt in het bovenste deel
- Blad:
- Eirond tot hartvormig, grof gekarteld
- Tegenoverstaand aan de stengel
- Zacht behaard aan beide zijden
- Groengrijs van kleur
- Stengelbladeren hebben korte bladstelen, bovenste bladeren zijn vaak zittend
Bloei
- Bloeitijd: Juni – oktober
- Bloemkleur: Roze tot paarsroze, soms meer roodpaars
- Bloemvorm: Tweelippig, behaard, met bovenlip boogvormig en onderlip 3-lobbig
- Bloeistand: Kransen van bloemen in de bladoksels, meerdere bloemen per krans
- Bestuiving: Door insecten, met name bijen
Voorwaarden en groeiplaats
- Standplaats:
- Zon tot halfschaduw
- Houdt van stikstofrijke, kalkhoudende en tamelijk droge tot matig vochtige grond
- Vaak op ruderale plaatsen zoals bermen, dijken, spoorwegen, braakliggende terreinen en langs heggen
- Bodem: Goed doorlatend, maar voedselrijk
- Herkomst: Van oorsprong Zuid- en Midden-Europa, nu in heel Nederland ingeburgerd
Ecologische waarde
- Trekt diverse bestuivers aan, vooral wilde bijen en hommels.
- Biedt nectar en stuifmeel in een periode dat veel andere kruiden al uitgebloeid zijn (najaar).
- Kan fungeren als waardplant voor sommige nachtvlinders.
Welke specifieke bijen vliegen op deze plant?
Honingbij, aardhommel, akkerhommel, weidehommel, steenhommel, rosse metselbij, gewone maskerbij