

Algemene eigenschappen
- Bladeren groeien in een rozet, zijn frisgroen, gelobd of diep ingesneden getand, met variatie in vorm afhankelijk van groeiplaats
- De stengel is glad, hol, bladloos, bevat wit melksap (niet giftig) en toont soms een paars‑rode tint
- Penwortel tot circa 30 cm diep, zeer stevig en moeilijk uit te roeien; de wortel brengt mineralen uit diepe grondlagen omhoog en verbetert bodemstructuur en beluchting
- Overblijvende, winterharde plant die tot 15 jaar oud kan worden en temperaturen tot −20 °C verdraagt
Bloei
- Hoofdbloei in lente: van ongeveer maart/april tot mei/juni; soms opnieuw in nazomer/herfst tot november
- Het bloemhoofdje bestaat uit vele gele lintbloempjes in één hoofdje. Ze openen bij zonsopgang, sluiten bij regen of schemering en richten zich naar de zon
- Na bloei vormen zich witte parachuutpluizen met zaadjes, die door wind worden verspreid
Voorwaarden en groeiplaats
- Gedijt op vrijwel alle grondsoorten: droog tot nat, voedselarm tot zeer voedselrijk, zuur tot kalkrijk; op bermen, grasland, gazons, ruigte, spoorbermen, puin, muren, waterkanten e.a.
- Voorkeur voor volle zon, tolerantie voor lichte schaduw
Ecologische waarde
- Belangrijke nectar- en stuifmeelbron in vroege voorjaar
- In een periode waarin weinig anders bloeit, bieden paardenbloemen nectar en eiwitrijk stuifmeel voor bijen, hommels en vlinders, waaronder oranjetipje, klein koolwitje, dagpauwoog en meer
- In Nederland vliegen circa 107 soorten – hiermee staat de soort op nummer 1 als bijenplant
Welke bijen vliegen op deze plant?
- Alleen de paardenbloembij (Andrena humilis) is gespecialiseerd op deze plant: ovaal zwart met geel behaarde achterlijfsprong; vliegtijd april tot juli; zeldzaam en kwetsbaar
- Ook honingbijen, hommels en vele solitair bijensoorten bezoeken de bloemen voor nectar en pollen