

Algemene eigenschappen
- Vaste plant van 60–150 cm hoogte, met worteluitlopers die zich via wortelstokken uitbreiden
- Stengels rechtopstaand, licht behaard of kaal, meestal onvertakt, met lange wortelstokken (soms tot > 1 m)
- Bladeren langwerpig, tegenoverstaand of in kransen van drie tot vier per knoop. Bladranden gaaf, blauwgroen onderzijde, met klierpuntjes
Bloei
- Bloeitijd: juni tot en met augustus (vooral juli)
- Grote stervormige gele bloemen (~15–20 mm) in pluimen bovenaan de stengel; vaak roodbruine vlek aan de voet van kroonbladen
Voorwaarden en groeiplaats
- Voorkeur voor vochtig tot natte bodems: onder andere langs waterkanten, bermen, greppels, moerassen en vochtige graslanden
- Matig tot redelijk voedselrijke zandige, lemige of humusrijke grond; verdragen soms schaduw, maar geeft de voorkeur aan zonnige plekken of lichte halfschaduw
- Sterk wortelend; kan woekeren via lange wortelstokken → wortelbegrenzer aanbevolen in borders
- Inheems in Nederland, heel algemeen in natte gebieden behalve de zware kleigebieden en Waddengebieden
Ecologische waarde
- Belangrijke nectar- en stuifmeelplant binnen de natuur: vooral interessant voor wilde bijensoorten vanwege olieklieren aan helmdraden
- Waardplant voor de Gewone slobkousbij, die afhankelijk is van de oliën van deze plant voor het verzamelen van broodpollen en voorbewegingen (slobkousen). Die bij is zeer sterk gebonden aan de bloeitijd van de plant (begin zomer rond langste dag)
Welke bijen vliegen op deze plant?
- Gewone slobkousbij, specialist en afhankelijk van grote wederik (verzamelt olie en stuifmeel)
- Gewone geurgroefbij, bezoekt voor stuifmeel / nectar.
- Gewone franjegroefbij, ook bezoeker voor stuifmeel
- Hommelsoorten, verschillende hommels bezoeken de plant wegens nectar en pollen
- Overige solitaire bijen, bijvoorbeeld tuin‑ en grote bladsnijders, worden ook vaak waargenomen